Wat vond ik dat lastig in het begin, tijd vrij maken voor schrijven. Ik had geen vaste schrijfplek. Of ik zat in de kamer aan de eettafel of in de keuken op een kruk of op bed met een kussen in mijn rug.
Het is woensdag. Ik zit op de slaapkamer die ik net heb opgeruimd want rondslingerende kleding leidt af van het schrijven. ‘Mam, heb jij mijn geo nog gezien?,’ brult kind X van onderaan de trap. ‘Volgens mij in de keuken,’ roep ik terug terwijl ik al op sta en zelf ga kijken. Daar ligt hij op de fruitschaal. Nu ik toch in de keuken ben, kan ik meteen de vaatwasser uitpakken. De bel gaat. De bezorger van Post NL duwt mij een pakje in de handen met mijn naam er op. Ik scheur het open. Het is het shirt waar ik al drie weken op wacht. Meteen maar even passen. De telefoon gaat. ‘Mevrouw ik heb een vreselijk goed aanbod voor u.’ ‘Sorry, geen belangstelling.’ Ik leg de hoorn neer, zie een half uitgepakte vaatwasser, denk aan de boodschappen die ik nog moet doen maar zoek toch mijn schrijfblok weer op. Een kwartier staar ik naar een vel met bovenaan één geschreven zin. Vrijdag ga ik verder.
Ik liet alles voorgaan ondanks mijn geplande schrijfdagen op woens- en vrijdag, de dagen waarop ik niet werkte. Stukje bij beetje verbeterde mijn schrijfgedrag.
Het oude schuurtje in onze tuin sloopten we. Alfred bouwde een nieuwe, ik ondersteunde met timmer- en verfwerk. Na een jaar was daar mijn schrijfhut. Ik ging meer schrijven want als ik in de hut zit, schrijf ik, beloofde ik mezelf. Ook mijn omgeving hield hier rekening mee.
Ondanks dat ik het huis nu meestal voor mezelf heb, kinderen zijn uitgevlogen, schrijf ik in mijn hut. Er is geen wifi, geen deurbel en mijn mobiel blijft in huis achter. De vogels, vlinders en kikkers zijn mijn enige afleiding en dat is oké.